logo
door Taco Hermans en Jan Kamphuis
 
 
 
 

Inleiding

Het mag verondersteld worden, dat het Huis Bergh evenals haar globale bouwgeschiedenis bij de lezer bekend is. Met opzet is hier het woord "globaal" toegevoegd, omdat een diepgaande studie naar de bouwgeschiedenis tot op heden niet is verricht(1). Er zijn dan ook nog vele onopgeloste raadsels en één daarvan betreft de oorspronkelijke toegang tot de hoofdburcht op het moment dat de middeleeuwse weermuur werd gebouwd. Deze toegang bevond zich links van de huidige poort en de sporen ervan zijn nog in het metselwerk te zien (afb. 1). Enige tijd geleden hebben de auteurs onderzoek verricht naar deze oude toegang en getracht de raadsels daaromtrent op te lossen. Het hierna volgende artikel doet daar verslag van.

Bouwgeschiedenis

Allereerst een kort overzicht van de vroegste bouwgeschiedenis van Huis Bergh naar de huidige stand van het onderzoek.

In 1939 werden tijdens een opgraving op de binnenplaats van Huis Bergh de restanten blootgelegd van een ronde tufstenen toren. Deze toren, met een buitendiameter van ca. 12 m en een binnendiameter van ca. 6 m, vormt vermoedelijk de eerste fase in de bouwgeschiedenis van Huis Bergh.
De toren stond op een kunstmatig opgeworpen heuvel met een hoogte van ca. 11 m. Het grondoppervlak van deze heuvel op grachtniveau was waarschijnlijk gelijk aan het huidige oppervlak van het kasteelterrein. Rondom de toren bevond zich vermoedelijk een houten palissadering, later vervangen door een stenen ringmuur, en vrijwel zeker een gracht.
De bouw van de toren heeft waarschijnlijk plaatsgevonden in het laatste kwart van de 12de of eerste kwart van de 13de eeuw. Adam van den Bergh (1218-1261) stichtte omstreeks 1250 bij zijn burcht te 's-Heerenberg de, eveneens in tufsteen gebouwde, St. Pancratiuskapel en, in verband daarmee, neemt men aan dat hij ook het kasteel zou hebben gebouwd. Prof. J.G.N. Renaud acht het echter ook mogelijk dat de toren uit ca. 1200 dateert en door de vader van Adam, Henrick van den Bergh (1207-1245), is gebouwd.

Prof. Renaud is van mening dat het hier niet gaat om een "château à motte"(2): "De omstandigheid, dat het hoofdgebouw ... bereikt wordt via een voorburcht met een zacht oplopende toegang tot de brug en de poort demonstreert [dat] onweerlegbaar". Het kasteel had aanvankelijk het karakter van een moerasburcht en het ophogen van het terrein had slechts tot doel het droog houden van de woonomgeving bij hoog water.

Vermoedelijk is in het begin van de 14de eeuw aan de voet van de heuvel de elfhoekige bakstenen ringmuur opgetrokken (steenformaat 26/28x12/12,5x5,5 cm, 10 l. = 73/73,5 cm). Deze muur was aan de binnenzijde voorzien van een weergang op spaarbogen en had arkeltorentjes op zes hoeken. In deze muur bevond zich, ter plaatse van de huidige grote toren, een poort, de poort waarover dit artikel gaat. Deze toegang werd aan de voorzijde beschermd door twee kleine arkeltorentjes op de weergang. De sporen van deze toegang zijn, zoals gezegd, thans nog steeds zichtbaar in het metselwerk (afb. 1).

De poort

Hoe zag deze poort er uit en hoe was hij afsluitbaar? De poort behoort tot het type met een open brugkelder, voorzien van een "wipbrug". Dat wil zeggen: het brugdek draait om een horizontale as, die in het midden van het brugdek is aangebracht. Deze as is in het vlak van de buitenmuur aangebracht. Het gedeelte van de brug dat de gracht overspant gaat bij het sluiten van de brug naar boven en vormt (vóór de poortdeuren) een extra afsluiting van de toegang tot het kasteel, het gedeelte binnen de muur draait naar beneden en komt terecht in wat wordt genoemd de brugkelder, het principe van de wip dus. Bij huis Bergh gaat het om een open brugkelder, waarbij de buitengevel ter plaatse van de kelder ontbreekt en waardoor dus het gehele brugdek in opgehaalde toestand in het zicht is. De lengte van de brug is af te leiden uit de hoogte van de sporen in de gevel.
Een wipbrug werd, evenals de val- en de basculebrug, gebruikt wanneer de afstand van het kasteel tot de voorburcht groot was en er dus een brug van een grote lengte nodig was(3). De brug werd dan te zwaar om alleen door een lier te worden opgetrokken en het binnenste deel van het brugdek werd gebruikt als tegengewicht, aan de onderzijde soms nog eens extra verzwaard. De brugkelder deed tevens dienst als een extra obstakel voor eventuele aanvallers.
Hoewel een wipbrug in principe niet hoeft te worden opgetrokken, omdat door het weghalen van een balk onder het binnenste brugdek dit deel, door het gewicht ervan, vanzelf naar beneden zakt, lijkt de brug toch te zijn opgetrokken door middel van vermoedelijk kettingen, die over katrollen liepen. De beide katrolgaten zijn nog aanwezig, maar aan de buitenzijde dichtgemetseld.
Ten behoeve van de wacht was er aan de westzijde een kleine ruimte aange­bracht, waarin zich tevens een privaat bevond.

De poort bevindt zich recht vóór de grote toren. Aangenomen wordt dat de grote toren in de tweede helft van de 14de eeuw is gebouwd (steenformaat 26/27x13x6 cm, 10 l. = 76 cm). Of de toren in twee periodes is opgetrokken is niet met zekerheid te stellen, maar is zeker niet uitgesloten.
Wanneer men nu de huidige begane grond van deze toren bekijkt, dan is er geen grote (poort)doorgang te vinden, alleen twee smalle deuropeningen in de noord- en zuidmuur. Sterker nog: deze bouwlaag vormde eertijds een kelder, die middels een smal trapje toegang gaf tot het binnenplein. Bij de verlaging van dit binnenplein met circa anderhalve meter, rond 1675(4), is deze kelder begane grond geworden. Een doorgang achter de oorspronkelijke poort ontbreekt dus en sporen daarvan zijn, ook na nauwkeurig onderzoek, niet te vinden. Door de bouw van de toren kwam de poort dus te vervallen en was men genoodzaakt een nieuwe toegang in de ringmuur aan te brengen: enige meters naar rechts en zowel vanaf de toren als vanaf de weergang ervóór goed in de gaten te houden en zo nodig te verdedigen.
Waarom de toren precies achter de voormalige poort werd gebouwd is niet bekend. Verondersteld kan worden dat die plaats het beste uitzicht en schootsveld bood om de omgeving te beschermen. Een andere, misschien meer voor de hand liggende verklaring, is het simpele feit van ruimtegebrek aan de oostzijde. Hier een gat voor de fundering van de toren graven zou wellicht teveel risico's met zich meegebracht hebben, meer naar het westen zou de toren te ver van de toegang tot de voorburcht gelegen hebben.

Huidige situatie

Hoe ziet de huidige situatie eruit (afb. 2, 3 en 4)? Het hiervoor genoemde privaat naast de voormalige poortdoorgang loost op een koker in de dikte van de ringmuur, die op zijn beurt loosde in de gracht. Nu is dit niet meer mogelijk, omdat de opening in de ringmuur zich bevindt achter de dam vóór de huidige poort. Opvallend is de spleet in de buitenmuur, halverwege de koker. Afgaande op het gebruik van de koker kan het niet anders zijn dan een ventilatieopening. Bij de bouw van de toren zijn op de huidige tweede verdieping twee privaten aangebracht aan de noordzijde. Eén ervan bevindt zich in de dikte van de muur, de ander bevond zich aan de buitenzijde op de weergang boven de voormalige poort. De toegang tot het privaat is aan deze zijde dichtgezet, maar er is nog een nis in de buitengevel aanwezig. Beide privaten lozen op een koker, die zich precies achter de hiervoor genoemde koker in de muur bevindt. Beide kokers kwamen in oorsprong op grachtniveau bij elkaar, na een restauratie is dat thans ter hoogte van de (ventilatie)spleet.
De koker behorende bij het privaat naast de poort meet ca. 50 x 50 cm bij een hoogte van ca. 6,50 m. De koker behorende bij de privaten in de toren meet ter hoogte van de uitstroomopening ca. 1 x 1,70 m bij een hoogte van ca. 16,80 m! De hoogtes zijn gemeten vanaf de bovenzijde van het privaat (daar waar men zit) tot de bovenzijde van de uitstroomopening.

In de voormalige brugkelder kijkt men aan tegen de fundering van de grote toren. De toren is gebouwd op vier poeren, die met elkaar zijn verbonden door grondbogen. Onder de grondboog aan de noordzijde bevindt zich echter een groot brok metselwerk, geheel los van het metselwerk van de toren (steenformaat 27x13/13,5x6,5, 10 l. = 80 cm.) (afb. 4 en 5). Het brok is slechts gedeeltelijk waarneembaar en niet goed in te meten. De breedte bedraagt ca. 2 m. De dikte is niet waarneembaar, omdat de doorgang onder de grondboog na ca. 1,80 m is dichtgezet met een grondkeringsmuur. Deze muur houdt de grond tegen waarop de vloer van de huidige begane grond van de grote toren rust.

Op het eerste gezicht leek het verhaal vrij duidelijk, maar er was geen verklaring te geven voor het grote brok metselwerk onder de grondboog. Ook leek de privaatkoker van de toren wat ruim bemeten, maar wat opmerkelijker was: het leek of men bij de bouw van de ringmuur er rekening mee had gehouden, door de koker in de muur uit te sparen. Dit leek niet logisch. Bovendien is de zuidmuur van de koker niet in verband gemetseld met de overige zijden van de koker, maar ligt hij wel in hetzelfde vlak als de fundering van de toren. Met andere woorden: de zuidmuur van de koker maakt deel uit van de fundering van de toren.

Hypothese

Toen dhr. C.J. Willems de opdracht kreeg maquettes te maken van de opvolgende bouwfasen van het huis Bergh, legden wij hem het probleem voor. Immers, ook hij zou geconfronteerd worden met het probleem van de oorspronkelijke toegang bij de fasen en bijbehorende maquettes van vóór de bouw van de grote toren. Bij het vervaardigen van de benodigde tekeningen voor deze maquettes viel hem op dat de maat van de grote privaatkoker overeenkwam met die van de spaarbogen van de weergang. Daarmee leek één vraag beantwoord: de koker was niet uitgespaard in de ringmuur, men had heel slim gebruik gemaakt van een bestaande inspringing in de muur. Willems kwam ook met een hypothese omtrent het brok metselwerk onder de grondboog van de grote toren(5). De oostzijde van het brok lag in het verlengde van de brugkelder en de westzijde van het blok lag even ver uit de as van de poort als de oostgevel van de grote toren. Hij meende hierin het fundament te zien van een kleinere toren, die zich achter de poort had bevonden en was afgebroken toen de grote toren werd gebouwd. De kleine toren had een omvang van (uitgaande van een vierkant) ca. 6,50 x 6,50 m (afb. 6, 7 en 8). De hypothese lijkt aannemelijk en er zou een verklaring gevonden zijn voor het brok metselwerk onder de grondboog.
Bij de bouw van de grote toren zou men dan, afgaande op het verschil in steenformaat, het oostelijke deel van de fundering van de oorspronkelijke toren hebben gesloopt. Hier roept het verhaal echter vragen op van bouw­technische aard: de grond onder het oostelijke deel van de fundering had zich in de loop der tijd gezet. Dit houdt in dat wanneer men op deze grond opnieuw bouwt, de grond zich niet of nauwelijks zal zetten en dus inzakken. Voor het westelijk deel van de fundering van de grote toren bouwde men op "maagdelijke" grond, die zich vermoedelijk zou zetten. In hoeverre men dit probleem heeft onderkend en welke voorzorgsmaatregelen men heeft genomen om eventueel scheefzakken van de grote toren te voorkomen is niet bekend.
Tussen de ringmuur en de kleine toren bevindt zich een naad, die niet loodrecht verticaal loopt, maar enigszins schuin en naar achteren hellend. Hieruit valt af te leiden, dat de fundering van de kleine toren zich naar onderen toe verbreedt. Bij het metselen van de ringmuur heeft men de hellende lijn gevolgd en dat houdt in dat de ringmuur tegen de toren is aangebouwd.


Conclusie

Hoewel het nooit te bewijzen is, zou de bouwgeschiedenis van de voormalige poort van Huis Bergh mogelijk als volgt kunnen worden samengevat. In het begin van de 14de eeuw wordt aan de voet van de heuvel een ringmuur gebouwd met daarin, aan de noordzijde, een poort met open brugkelder. Kort daarvóór (afgaande op het verschil in steenformaat en op de hellende bouwnaad) is ter plaatse van de te bouwen poort een (mogelijk vierkante) toren gebouwd. In de tweede helft van de 14de eeuw besluit men om niet te achterhalen redenen de toren af te breken en te vervangen door een grotere toren. Daarbij wordt besloten geen onderdoorgang meer te maken onder de toren, maar deze naar het westen te verplaatsen. Deze doorgang kon worden beschermd vanaf de weergang boven de voormalige poort.

Nijmegen/Delft, mei 1992

Gepubliceerd in: Castellogica II(1992)2, blz. 297-304.

 

Noten

1. De bouwgeschiedenis is weliswaar beschreven door A.P. van Schilfgaarde, maar is ontleend aan archiefstukken. De oudste stukken waarin iets over bouw of verbouw wordt vermeld dateren pas van het midden van de 15de eeuw. Zie: A.P. van Schilfgaarde, Het Huis Bergh, Maastricht 1950, 89-133.

2. Brief van prof. dr J.G.N. Renaud aan drs R.R.A. van Gruting dd. 22 november 1986.

3. B.K. Davison, The Observer's Book of Castles, London 1979, 135.

4. Van Schilfgaarde o.c., 101.

5. C.J. Willems, Maquettes "Huis Bergh". Historische verantwoording (concept), s.l. 1990, blad 3.