Inleiding(1)
Van het eens trotse kasteel IJsselstein is weinig meer over. Het kasteel is in 1888 gesloopt, met uitzondering van een traptoren, die om architectuurhistorische redenen is gehandhaafd.
Van de bouwgeschiedenis van het kasteel is weinig bekend: het kasteel is gesloopt, dus gegevens kunnen alleen worden ontleend aan geschreven bronnen (onder meer bouwrekeningen) en afbeeldingen. Eén van deze geschreven bronnen is een notitieboekje van Jan van Stolk uit 1769, waarin hij aan de hand van een inspectie aangeeft waar er onderhoud aan het kasteel moet plaatsvinden.(2) Tevens bevat het een verbouwingsplan voor de bovenste verdieping van de traptoren. De tekst gaat vergezeld van een aantal verklarende tekeningen. Tekst en afbeeldingen te samen geven een redelijk goed beeld van het kasteel, zoals dat er uitzag aan het eind van achttiende eeuw.
De vondst van het boekje is niet uniek, dat wil zeggen: in een paar publicaties is er zijdelings naar verwezen, waarbij de aandacht zich dan veelal richtte op de plattegrond van het kasteel, die in het boekje wordt afgebeeld. Er is echter nog nooit echt aandacht besteed aan de werkelijke inhoud van het boekje en de waarde ervan voor de kennis over (de bouwgeschiedenis van) het kasteel. Maar er is meer, de tekst geeft onder meer ook inzicht in de in die tijd gebruik te terminologie, de te verwerken materialen en de wijze van onderhoud plegen. In dat opzicht bezit de tekst een meerwaarde, die het belang ervan nog eens onderstreept.
In de tekst is sprake van een tuinhuisje, dat op het kasteelterrein moet worden gebouwd. In 1771 maakte Jan van Stolk hiervoor het ontwerp, bestaande uit een tekening en een bestek.(3) De vondst hiervan is in zoverre uniek, dat er alleen zijdelings melding van wordt gemaakt in een, uitsluitend binnen de familiekring verspreid boek over de familie van Stolk.(4) Ook dit stuk is van waarde. Niet alleen voor de geschiedenis van het kasteel, maar ook omdat het inzicht geeft in de architectuur van het tuinhuis in die tijd en de daarvoor gebruikte materialen.
In dit artikel worden beide teksten integraal weergegeven te samen met de afbeeldingen. Aan het eind van ieder stuk wordt een korte toelichting op de inhoud gegeven.
Jan Davidszoon van Stolk ▲
Jan van Stolk (Rotterdam 12-8-1731 - onder Cool 9-2-1810) was de jongste zoon van David van Stolk.(5) Evenals zijn vader was hij architect, houthandelaar en loodwitfabrikant. Nog geen 22 jaar oud, op 19 april 1753, werd Jan door Prinses Anna aangesteld als ‘Architecq en Inspecteur over alle de Huysen en Gebouwen in onse respective domeynen gelegen’, onder toezicht van zijn vader.(6) Jan trad daarmee in de voetsporen van zijn vader, die vanaf
1753 werkzaam was als opzichter en architect aan het Stadhouderlijk hof en al sinds 1743 inspecties verrichtte op de Nassause Domeinen.(7) Dat niet David, maar Jan in genoemde functie werd benoemd, was in die tijd nogal gebruikelijk; vaak assisteerden zonen van jongs af aan hun vader en werden dan later in hun plaats benoemd.(8)
Na het overlijden van zijn vader in 1770 schijnt hij de functie niet langer zelfstandig te hebben bekleed. De laatste vergoeding dateert van september 1770 en daarin wordt over Jan gesproken als ‘de afgetreden architecq’.(9) Dat neemt echter niet weg dat hij toch als zelfstandig architect af en toe een opdracht aanvaardde, getuige het ontwerp voor het tuinhuisje voor de drossaard, dat hij in 1771 maakte. Overigens wijdde hij zich na 1770 vrijwel geheel aan de houthandel en de loodwitmakerij en na 1782 ook deels aan de bierbrouwerij.
In de functie van inspecteur verrichtte Jan in 1769 een inspectie in IJsselstein aan ‘gebouwen en werken welke in reparatie en onderhoud zoude moete koomen’.(10) De gebouwen en werken waar het om gaat zijn: ‘het stads huys, het latijnsche school, het duytsche school, de 2 stadtspoorten en de poortiers huysjes, de stadsbruggen, binne, en buyten, de stats walmuuren en waterpoortjes, de stadts doele, de stads steygers en scheiyinghen, de stadts rioole en de stadts bleek’.(11) De waarnemingen noteerde hij, vergezeld van schetsjes, in een klein boekje en daarin is ook de inspectie van het kasteel opgenomen.
Korte schets van het kasteel ▲
Kasteel IJsselstein was gelegen aan de noordwestzijde van de oude stad op een omgracht stuk grond, dat al in de zestiende eeuw rechtstreeks toegankelijk was vanuit de stad. Ten noordoosten van het kasteel lag toen nog een apart omgracht terrein, de voormalige voorburcht, maar op de kaart van Jacob van Deventer uit circa 1550 komt er echter al geen bebouwing meer voor op dit terrein.
Wanneer de (bouw)geschiedenis van kasteel IJsselstem precies begint, is niet duidelijk. Al in 1144 is er sprake van een heer van IJsselstein, maar veel meer dan dat is er over hem niet bekend. Pas in 1279 klaart de mist enigszins op, want in dat jaar verwierf Gijsbrecht V van Amstel van het kapittel van Sint Marie te Utrecht rechten in IJsselstein, Meerlo en IJsselveld.(12) In het voor deze transactie opgemaakte stuk wordt vermeld, dat de ouders en voorvaders van Gijsbrecht ook al heer van IJsselstein waren.(13) Met zijn ouders worden bedoeld Arnoud en Johanna van Amstel. Arnoud was de jongere broer van de beroemde Gijsbrecht IV, die samen met zijn zwager Herman van Woerden en Gerard van Velzen samenzwoer tegen Floris V. IJsselstein zou in de familie van Amstel zijn gekomen, doordat de vader van Arnoud, Gijsbrecht III van Amstel, trouwde met Bertranda of Baarte, dochter van Jan van
IJsselstein.(14)
Hoe het kasteel er in de begintijd uit zag is niet bekend, want het werd meermalen belegerd en vermoedelijk daarbij deels verwoest. Sommige auteurs menen dat de huidige grondvorm op zijn vroegst kan zijn ontstaan na circa 1470, na een zoveelste belegering.(15) De oudste afbeelding die mij bekend is, dateert uit 1618 en aan de hand van deze anonieme tekening(16), de twee tekeningen van Roelant Roghman uit 1646/47(17) en de stadsplattegrond van Joan Blaeu uit 1652(18), is een beeld te krijgen van de omvang en vorm van het kasteel in de zeventiende eeuw. Vergelijking van deze afbeeldingen met afbeeldingen uit later tijd leert, dat het kasteel in die eeuw zijn grootste omvang had. Het had een veelhoekige plattegrond, met woonvleugels aan de zuidoost- en noordoostzijde en een traptoren aan de noordwestzijde (‘de Loyer Toren’(19)). Op de noordelijke hoek bevond zich een uitbouw met driezijdige sluiting, die gezien de rijke architectuur een voorname vleugel van het kasteel zal zijn geweest. De zuid- en westzijde van het terrein werden omsloten door een muur met één D-vormige en twee ronde torens op de hoeken. In de woonvleugel aan de noordoostzijde bevond zich de oorspronkelijke hoofdtoegang, bereikbaar via de voorburcht, en deze vleugel bevatte aan de zijde van de binnenplaats een galerij, waarvan men aanneemt dat hij door de architect Alexander Pasqualini (1493-1559) rond 1531/32 is ontworpen. Pasqualini wordt ook gezien als de ontwerper van de traptoren en mogelijk meerdere delen van het kasteel.(20) In recente literatuur wordt echter Anthonis I of Rombout II Keldermans als mogelijk ontwerper van de toren gezien.(21)
Na de zeventiende eeuw trad het verval van het kasteel in. Vóór 1727 was van zowel de muurtoren aan de westzijde (‘de stok’(22)) als aan de oostzijde (‘het hoeregat’(23)) het dak verdwenen en een deel van de ommuring ingestort.(24) Tussen 1727 en 1731 verdween een deel van de vleugel aan de zuidoostzijde en in dezelfde tijd stortte ook het dak in van de vleugel op de noordhoek.(25) Afgaande op de tekeningen uit die tijd, waaruit blijkt dat de muren nog overeind stonden, zou brand de oorzaak van het instorten van het dak kunnen zijn geweest. De vleugel is vóór 1744 tot op de kelders afgebroken.(26)
Na 1744 stabiliseerde het verval zich en bleef het kasteel vrijwel ongewijzigd tot 1888, het jaar waarin het, op de traptoren na, werd gesloopt. Hoe het kasteel er vlak voor de sloop uit zag, is te zien op de opmeting die Adolf Mulder in 1887 maakte.(26)
Het inspectierapport van het kasteel IJsselstein ▲
Zoals gezegd kreeg Jan van Stolk in 1769 de opdracht de bouwtechnische staat van het kasteel te inspecteren. Naast de inspectie werd ook een voorstel gedaan tot verbouwing van enige vertrekken in het kasteel. Op de bovenverdieping van de traptoren moesten drie gevangenissen worden gemaakt en een kamer ernaast, het meest westelijke vertrek boven de galerij, moest worden opgeknapt en ingericht als verhoorkamer. Naast deze verbouwingen, die het openbare gedeelte van het kasteel betroffen, werd in een privévertrek van de drost nog een kachel geplaatst.
folio 21 recto(28)
‘Volgt de inspectie van het Casteel IJselsteyn.
De gebouwe welke behoore aan het Domeyn, bestaan in de volgende
het Casteel
de korenmoole
de 3 nieuw huyze in de Kloosterstraat
de boerewooning leggende in de Barronnie bij den Enge Ijsel
folio 21 verso
Muir hoog 19 voet uyt de beneede grond, welke zeer regt in ordre staat. Is hier buyte nietz aan te doen als alleen eenige wijjinge en voegen. 3 gl.
Deeze muur moet aan de binnezijde, alwaar die 3 voet boven de hooge grond komt, al het losse muurwerk worde uytgebrooken en weeder ingestopt van de ouden steen. En zooverre de rollaag ge... is, vernieuwen. 20 gl.
Hoektoorn, genaamt het hoeregat, is circa 10 voet bove de wal. Staet zeer regh te lood, zonder uytsettingen, en is bovenop als een ruïne, zeer sterk met groff boomgewas en klim bewassen.
Moet enkel eenige invoegingen van weynig belang. Al de losse steene, zoo bovenop als aan het uytstek op de zijde, moet worde afgebrooken en het nieuw werk weeder aangestopt. Maar het gras bovenop dezelve moet onaangeroerd blijven. / 8,--
De muur van deze toorn is 3 voet dik.
Den Heer Drossaart zal mogelijk op deze toorn een hout speelhuysje laate plaatse, hiervan een schetzje aan zijn Edele te zenden.
Muur lang 51 voet, hoog 13 v[oe]t boven de grond met een platte rollaag geslooten, moet buyte het groen uytgewijt en de groote ope voege volgezet, is van weinig belang, stelle 4 gl.
De rollaag op dezelve, welke 30 dm breet is, moet worde uytgewijt, de losse en ingerotte steen vernieuwt, vastgelegt en gevoegt. Zoomede de borstweering (die 3 voet hoog is) het losse muurwerk instoppen, wyje en voegen. Saame 18 gl.
folio 22 recto
Zijnde een toorn circa 12 voet boven de muur C. Is bove met een pannedak gedekt. Deeze staat staat meede regt in ‘t lood. Mankeert eenige weynige invoegingen en wyje, zoomeede de losse steene der kanteelinge(29) op de voorzijde afbreeken op aanwijzinge en het mankeerende aan het pannedak herstellen. 10 gl.
Walmuur, h. 60 v[oe]t, is voor een gedeelte met groen
bewassen. Moet gewijt en gevoegt en het losse werk bove
op vast gelegt. In ordre. 8 gl.
Binne aan de hooge walzijde is daaraan nietz te doen, als
zijnde het stal en koetshuys daarteege gebouwt. De
hoogte van deeze walmuur is circa egaal als de muur C.
Ronde toorn genaamd de Stok, komende cirka met zijn kruyn 10 voet boven de walmuur E. Deeze is bove ope en met groen bewassen. Alle de losse steene moete afgenoomen tot op het vaste werk. Het uytsteekende sekreet wegbreeke en in verband weeder instoppe. Verder eenig los muurwerk van weynig belang instoppe, wyje en de groote ope voege volsetten. 16 gld.
De buytedeur te vernieuwe van gren. 11/2 d. hout, sterk opgeklampt, gehange en gesloote. Is circa 3-5 voet groot.
Walmuur is hoog 12 voet boven de laage grond en lang tot aan de steene beer 44 voet.(30) Is nieuw werk, voor eenige Jaare gemaakt en is dus niets aan te doen, zoomeede niet aan de rollaag als alleen eenige wijnigen wijjingen en voeginge.
folio 22 verso
H. Wal met de steene beer. Dit is oud muurwerk en aan de beer veel los muurwerk. Moet het losse ingestopt, gewijt en gevoegt. 16 gl.
Bove op G en H moet de rollaag welke goet is maar enkel gewijt en gevoegt. 2 gl.
Aan de binnezijde is alles in goede ordre.
Is een muurtje met een rollaag gedekt tot separatie tusse de beneede en bove grond. Is circa 3 voet hoog. Deeze is geheel ontset, moet zooverre deze los is worde uytgebrooke en van oude steen worden opgemaakt, met een rollaag geslooten. Egaal als het van outz is geweest. 25 gl.
Zijnde aan de westzijde van het gebouw agter de muur A. Zijn twee kelders onder het afgebrooke gebouw, alwaar bevoorens de verhoorkamer is geweest. Bovenop deeze wulve is niet anders als grond, met gras bewassen.
Deeze kelders behoorde digt gemaakt, zoo tot het droog houde der kelders van het groote gebouw, als om reede dezelve kelders nog tot gebruyk zoude kunne dienen.
Daartoe moet bove dezelve gelegt een nieuwe straat van harde klinkers op zijn kant, in tras behoorlijk afwaterende. Deeze straat moet lang zijn 27 voet en breed 21 voet, behoorlijk teege de oude murasien geslooten. En de berste en scheuren in de zijgeevel van het groote gebouw teege deeze straat komende in het verband instoppen.
Met de walmuur A, zooverre de borstweeringe betreft, te handele als voor bij de muur A is geannoteert.
folio 23 recto
Opgaande separatiemuur tusse de Looyers tooren en verdere gebouwe en tussen de afgebroke ruïne aan de noordzijde van het Casteel. Moet van al zijn groen gezuyvert en uytgewijt, alle de losse steene afgebrooken en in het verband zooverre nodig is weeder vast gelegt. Verder de groote ope voege volsetten, zoomeede aan het verdere daarbij zijnde muurwerk op aanwijzingen. / 40.-
Verder moet al het groen in de murasien van het groote gebouw en wooningen worden uytgewijt en gezuyvert. De groote open voege volgezet en de bersten en scheuren na den cys ingestopt. 8 gl.
Boven de driekant kamer M, zijnde onder het leydak, behoorde gemaakt 2 niwe luyke of vensters in de wange om in de goote te kunne koomen, van gr. 11/4 d. hout, gehange en gesloote en de houte wangen repareeren.
Verder eenige reparatien aan het leydak op deeze driekante kamer. Van weynig belang, in de zoome herstellen.
folio 24 recto
folio 25 verso
Op het Casteel staat een vierkante hooge toorn, genaamd de Loyer Toorn, waarin de crimineele gevangene moete bewaart worden, zoomeede is daarneevens een plaats dienende tot een verhoorkamer. Deeze beyde plaatse, zoowel verhoorkamer als gevankenisse, moete ten koste van het graaffschap worde in staat gebragt volgens opgaave van(31)
Deeze toorn is bove met pannen gedekt.
Rontom met houte goote voorzien, zooverre dezelve geheel weg of verrot zijn, moete die vernieuwt van goet greene hout ten zelve zwaarte en bewerking.
folio 26 recto
Op de bovenste verdiepinge van de Loyer toorn moete deeze gevangenisse koomen. Deeze verdieping is hoog 10 voet.
A is een moerbint waarin de kinderbintjes zijn gewerkt.(32)
B is het eenige criminele gevangenis op deeze geheele toorn.
C C zijn 2 stene kruyscozijne, waarvan het agterste geheel en het voorste op de halve hoogte is toegemetselt.
D steene trappe na beneede.
E oude schoorsteenmantel van metselsteen.
In het vak of plaets FGHI moet dan gemaakt 3 plaetse voor gevange. Deeze te maake met dubbelt beschot. Den deure aan de voorzijde, waarin gaate voor de lugt en om de spijs door te geeven. Kribbens etc.
Onder moet ook beschot in de steene vloer, en boven aan de buytezijde van het moerbint worde vastgekoppelt na den eys. De zolder dient meede onder teegen de kinderbintjes worde verdubbelt voor de sterkte. De schoorsteen E moet worde weggebrooken en de muur gelijk ingestopt. Verder moet de teegele vloer voor deeze gevangeplaatse worde herstelt in tras. De twee steene kruyscozijne, welke nu volgemetselt zijn, moete worde ope gemaakt. In gevalle de ijzere spijle niet aanweezig zijn, insette. Verder glasraame en vensters tot dezelve. Verder moete alle de glasraame en vaste glaaze in deeze geheele Loyers toorn zijnde, zoo bove als in de raame in ‘t geheel 10 stuks worde vernieuwt. In de steensponden passenden, gisse dat yder raam 2 voet breet
folio 26 verso
en 4 voet hoog is.
Eene verdieping laager, zijnde ... treede(33), moet de verhoorkamer gebragt in een gebouw daarneeven staande als hier op de schets is te zien bij K.
In deeze kamer moet dan gemaakt een balustrade tot separatie van het Colegie en de gevangene op circa 9 voet uit den muur L, met een deurtje daarin. In reedelijke ordre gemaakt en vast staande. Verder een tafel tot gebruyk der Heeren.
In het vak M te stelle 2 deurstijlen, in het latey en onder in de vloer. Een deur daarin gehange en geslooten. Het mankeerende aan de treede van de trap S in deeze kamer te vernieuwen. 3 gl.
Het afgebledderde en het mankeerende aan de murasien herstellen in ordre. In deeze kamer is een houten vloer, de 4 houten trappe zijn tesaam 3 voet breet. Het mankeerende aan de twee kruiscozijne in deeze kamer; zoo mede aan de glaazen, glasraame en vensters moete worde herstelt op aanwijzinge. Verder dezelve, zomeede de zolder en deure en cozijne te verven.
NB, het groen laake behoorende tot den bekleeding der reghtaefel word gereekent op twee ellen breet scheers (?) de strekse el, en dus de ... (twe?) vierkante elle kost 56 a 60 stuyvers.
folio 27 recto
Schets van de Looyers toorn op de hoogte van 24 treede uyt de grond, yder van 7 duym hoog, zijnde op de hoogte van de verhoorkaamer.
De muure zijn op deeze hoogte 4 voete dik. Het hard van deeze toorn is een vierkante klomp muur van 6 voet 9.
Gisse de gevangekamer op 60 treppe hoog, daar eyndigt deeze middelklompmuur, en de kamer is vierkant.
In deeze toorn komen 8 bordesse yder van 6 treede. En dan komt de regtopgaande trap na de gevangekamer. Op de 48 treede komt de spanplaat van het gebouw # daar de verhoorkamer onder is.
Op deeze gevangekamer volgt de kap met panne gedekt, als hiervoor is te zien.
folio 31 verso
Een der kamers op het Casteel, bewoont door den Heer Drossaard, waarin een losse Engelse schoorsteen te plaatsen.
In en teege deeze uytgehakte muur het ijzer schoorsteentje te plaatsen met een ijzeren pijp door de gevelmuur na buyten uytgeleyt.’
Opmerkingen ▲
Uit de tekst valt op te maken, dat het kasteel vermoedelijk enige tijd niet voor het vastzetten van gevangenen is gebruikt en dat er ook geen verhoren werden afgenomen. Tenminste, de oude verhoorkamer was, zoals we reeds zagen, al vóór 1731 afgebroken en er moet nu (pas?) een ander vertrek daarvoor in gereedheid worden gebracht. Ook blijkt één gevangenis niet genoeg en worden er op de bovenverdieping van de traptoren drie nieuwe in hout bijgemaakt. Deze traptoren stond, zoals vermeld, aan de noordwestzijde van het kasteelterrein en bevat een
gemetselde spiltrap, rondom een (naar wordt aangenomen) massieve kern van 2 bij 2 m. De trap wordt overkluisd door kruisgewelven en eindigt onder de bovenste verdieping, die bereikbaar is via en rechte trap. Deze bovenste verdieping bevat een gemetselde gevangenis en een uitkragend gemak. Voor het aanbrengen van de drie gevangenissen werd de stookplaats tegen de zuidwestwand verwijderd. De gevangenissen en het gemak waren in 1887 niet meer aanwezig en bij de restauratie van 1948 zijn de stookplaats en het toilet weer teruggebracht. Mulder geeft in zijn opmeting van de bovenverdieping echter wel de plaats en maat aan van de ‘weggebroken cachotten’, dus deze zijn of kort voor de opmeting verwijderd, of de sporen waren nog zeer duidelijk waarneembaar.(34)
De verhoorkamer kwam op de eerste verdieping van de noordoostvleugel, direct boven de galerij. Deze verdieping bevond zich ongeveer halverwege de hoogte van de toren. De kamer was van de toren gescheiden door een driehoekige kamer en in de noordoosthoek daarvan bevond zich een klein vertrek, vermoedelijk een toilet. De toegang tot dit toilet bevond zich in de verhoorkamer en moest worden hersteld. Ook twee kruiskozijnen in de verhoorkamer moesten worden hersteld, de één bevond zich aan de zijde van de binnenplaats, de ander aan de zijde van de voorburcht. De verhoorkamer was als vertrek eveneens verdwenen in 1887. Het kruiskozijn aan de zijde van de binnenplaats was dichtgemetseld en aan de zijde van de voorburcht vervangen door een 6-ruits schuifvenster van een grotere lengte. De deur naar het toilet was dichtgemetseld.
Het privévertrek waarin een kachel geplaatst moet worden, bevond zich op de begane grond van het kasteel, aan de noordoostzijde, vlak naast het vertrek op de oosthoek. Met de ‘Engelse schoorsteen’ wordt, zoals van Stolk zelf al aangaf, een ijzeren kachel bedoeld. Deze moet geplaatst worden in een nis met een hoogte van 7 (Rijnlandse) voet en 32 duim, dit is 3,03 m. Afgaande op de vorm en de hoogte van de nis in de wand zal met deze ‘Engelse schoorsteen’ een kolomkachel zijn bedoeld, dat wil zeggen een kachel met de vorm van een zuil, geplaatst op een voetstuk of piëdestal. Het voordeel van deze kachels was dat de warmtespreiding groot was, zodat er minder warmte de schoorsteen in verdween.(35)
De opmeting van Mulder geeft niet de ‘uytgehakte muur- weer, maar wel een tegen de buitengevel gemetseld rookkanaal. Of dit kanaal al bestond of later is aangebracht, is niet duidelijk. Het blijkt ook niet uit de tekst van Van Stolk, die volstond met de opmerking dat de metalen pijp van de kachel door de muur naar buiten gevoerd moest worden. Afgaande op de opmeting van Mulder, bevond de onderzijde van het rookkanaal zich ongeveer op vloerhoogte. Dit is dan weer in tegenspraak met de kolomkachel, die de rookafvoer aan de bovenzijde van de kachel heeft.
Het ‘speelhuysje’ voor de drossaard ▲
Door het huwelijk van Anna van Egmond met Willem de Zwijger in 1551 is de baronie IJsselstein in het bezit gekomen van het huis Oranje-Nassau. De Oranjes bewoonden slechts sporadisch het kasteel. Hun goederen werden daarom beheerd door een drost, die tevens recht
sprak over het gebied. De drost bewoonde het kasteel en in 1769 was dit Joachim Ferdinand de Beaufort, die tijdens de Franse tijd ook nog enige tijd baljuw is geweest.
Volgens de annotatie op folio 21 verso van het inspectierapport had de drossaard het plan om op de muur toren aan de zuidzijde, ‘het hoeregat’, een ‘hout speelhuysje’ te laten bouwen. Deze toren heeft een cirkelvormige doorsnede en gedacht moet dan worden aan een soort van rond of veelhoekig tuinhuisje of theekoepel. Zover is het echter niet gekomen. In 1771 maakte Jan van Stolk namelijk een ontwerp voor een houten tuinhuis op stenen basement, met driezijdige sluiting aan de achterzijde. Het geheel was voorzien van een lessenaarsdak, gedekt met gesmoorde pannen.
‘Memorie tot het maken van een nieuw tuynhuys, onder op een steenen voet en boven houtwerk, groot 14 voeten Rijnlantsen maat buytenwerks, volgens de schetsteekening
hierneevens gevoegt.
Op de hoogte van het ordinaare zoomer ijselwaater gefondeert op denne 3 duyms plaaten breet 12 a 14 d. het muurw[er]k onder op 11/2 steen aangelegt en op een steen dikte gesneeden tot 6 d hoogte beneede de bovegrond van bovesteen en verder {tot circa 14 duym bove de laage grond van de tuyn van}(36) ondersteen en na den eijs bewerkt en afgereet.
Hierop en in 6 gr vloerbintjes d 6 a 8 d, de vloere van 11/2 d hout, de opgaande stijle gr hout d 4 a 4 d, daarin de ligtcozijnen verdeelt en gemaact volgens de schetsteekening. Buyte bekleet met ... van 11/4 d deelen en binnen met van 3/4 d hout, alles in elkander geploegt. Een plintje aan de vloer, {het noodigen reegelw[er]k en} ... op de hoogte van 81/2 voet uyt de vloer te leggen 1 ribbe d 4 a 6 d en tegen de onderkant beschoten met van 3/4 d hout in elkander geploegt na den eys.
Het dak gespannen op de schuynte als word aangewezen. De gordingen 4 en 6 d, boven bekleet met ruwe digte 1 d agterdeelen, {yder in eene lengte} binnen teegen elkander en eene dito over ydere naat. Belat met gr. enkelde latten en gedekt met blauwe pannen. De noodige dekstukken van gr 1112 d hout met een hol onder dezelve, de noodigen boeyborden, een houte goot en aflaatpijpen.
In het front dubbelde deuren in het voorcozijn, van eyke 11/2 d hout. Boven glazen in hout, onder paneelen, {met het noodige sluytw[er]k}. Pilasters gr 11/2 d hout, met de noodige lijsten en plinten en treeden, gelijk de schetzteeking aanwijst.
Te weederzijden dat cozijn 2 glasraame van 11/2 d wageschot, welke moeten opeschuyven, de noodige leede ...
Nog zoo in de zijdens als agter te saam 5 stuks dito glasrame ter groote als is bepaalt, welke alle na buyten moete op draayen tot voorkoominge van inwatering. Met winkelhaak, duymhanger, gehangen en geslooten na den eys.
Verder alles te maaken na den eys als doorg[aan]ts eenen w[er]k betaemt. Al het houtw[er]k hetwelke gezien word of den dag beschijnt moet worden geschaaft en alles sterk gespijkerd. Alle de glasruyten van best Frans glas in stopverff behoorlijk gezet en aangestopt.
En dat alles in ordre afgemaakt zijnde 3 maal verven met goede oliverff, de couleur en verder alles ten genoegen van den Heer Besteeder.’
Opmerkingen ▲
Omdat er geen tuinhuis op de toren werd gebouwd, ligt het voor de hand aan te nemen dat het te bouwen tuinhuis ergens op het kasteelterrein zou worden geplaatst, dus binnen de ommuring. Deze aanname leek te worden bevestigd door een tekening uit 1816 van D.J.L. Strick van Linschoten, die het kasteel vanuit het zuiden weergeeft. Op de tekening is een gebouwtje met een lessenaarsdak te zien, dat net boven de muur uitsteekt. Zoals het getekend staat, lijkt dit gebouwtje te zijn geplaatst tegen of vrij dicht tegen de muur. Dit maakt dan de vensters in de driezijdige achtergevel, de zijde die in dit geval dus naar de muur gekeerd zou zijn, onzinnig.
Waar is het huisje dan wel geplaatst? Er zijn twee aanwijzingen, die daarover wellicht iets meer duidelijkheid geven. Ten eerste geeft het ontwerp een talud weer waarop het huisje wordt gebouwd, ten tweede is er de mededeling op de tekening, dat de driezijdige sluiting grenst aan het ‘IJselwater’. Dit sluit een plaatsing op het toen nog steeds ommuurde kasteelterrein dus uit.(37) Een andere plaats voor het tuinhuisje is mogelijk de volgende. De Beaufort liet omstreeks 1770 een ontwerp maken voor een Engelse landschapstuin, gepland op een stuk grond ten noordoosten van het kasteel met een omvang van ca. 86 bij 105 meter.(38) Het terrein grensde aan de zuidwestzijde aan de gracht om de voormalige voorburcht en aan de zuidoostzijde aan de stadsgracht. De tekening geeft een ‘zomerhuis’ weer en als we de tekening juist interpreteren, dan lijkt het of de, overigens anonieme, ontwerper een deel, namelijk de driezijdige sluiting, van dit zomerhuis afbeeldt, geplaatst aan de rand van de voormalige voorburcht, tegenover de tuin. In dat geval is een talud verklaarbaar en moet met het ‘IJselwater’ de hiervoor genoemde gracht zijn bedoeld, die op het tuinontwerp overigens ‘de vijver’ wordt genoemd. De naam ‘IJselwater’ is dan verwarrend, want de IJssel stroomt veel verder naar het noordoosten.
Een probleem vormt nog de maat van dit ‘zomerhuis’. Van Stolk geeft een maat van ‘14 voet buytewerks’ ‘ ca. 4,5 meter, en het tuinontwerp een maat van ca. 1,7 ‘Stigtse Roeden’ ‘ ca. 6,4 meter. Dit maatverschil kan mogelijk verklaard worden wanneer we aannemen dat tuinhuis en tuin tegelijkertijd zijn ontworpen. De ontwerper van de tuin hoefde niet de juiste maat weer te geven, maar slechts alleen de plaats om de opdrachtgever te tonen wat hij vanuit het tuinhuisje van de tuin zou zien.
Conclusie ▲
Uit het voorgaande mag duidelijk geworden zijn, dat de belde stukken tekst uiteraard maar een klein beetje inzicht hebben gegeven in de (bouw)geschiedenis van kasteel IJsselstein. Dat neemt niet weg dat de informatie toch belangrijk genoeg is: het geeft een indruk van het gebruik van een kasteel, en dan IJsselstein in het bijzonder, in een tijd waarin deze gebouwen als verdedigbaar object hun waarde al lang verloren hadden en waarin kastelen of werden omgebouwd tot landhuizen, of werden gesloopt. Maar meer dan dat geeft het een indruk hoe met een deels ru´neus kasteel in bouwtechnisch opzicht werd omgegaan. In dat kader wordt gewezen op de afdekking van de muren met gras, waar-van gezegd wordt dat dat ‘onaangeroerd’ moet blijven. Van Stolk ging er blijkbaar van uit, dat een dergelijke afdekking beter was voor het behoud van het metselwerk. Er wordt ook gesproken over het uithakken, het ‘wijjingen’, van voegen en het weer opnieuw aanbrengen daarvan. Zolang we geen inzicht hebben in de diepte van het uitgehakte voegwerk, zullen we dus voorzichtig moeten zijn met het trekken van conclusies aan de hand van voegspecie.
Nijmegen, maart 1993
Noten ▲
1. De auteur wil graag zijn dank betuigen aan mevrouw E. van Stolk te Rotterdam voor haar bereidwillige medewerking bij het onder meer ter inzage geven van de archiefstukken.
2. Familiearchief Van Stolk (FAvS), band IX nr. 23.
3. FAvS, band IX nr. 28: Project tot het maken van een nieuw tuynhuys bij het casteel te IJselsteyn ten verlys van den Heer Drossaard J.F. de Beaufort 1771.
4. W. Wijnaendts van Resandt et al., Genelaogie van het geslacht Van Stolk, s.l. 1940, pag. 127-129.
5. Zie voor biografische gegevens het in noot 4 genoemde boek.
6. Ibid. 127 en J.C. Bierens de Haan, 'David van Stolk (1692-1770), architect, deel II in dienst bij Prins Willem IV en Willem V', in: Leids Kunsthistorisch jaarboek 1985: Achttiende-eeuwse kunst in de Nederlanden, Delft 1987, pag. 482 en 483.
7. Bierens de Haan o.c. pag. 481.
8. Bierens de Haan o.c. pag. 483.
9. Algemeen Rijksarchief (ARA), Archief van de Nassause Domeinen, inv. nr. 754, fol. 292.
10. FAvS, band IX nr. 23, folio 1 recto.
12. J.G.M. Boon, IJsselstein uw woonstede, [IJsselstein] 19772, pag. 13 en 14.
13. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht (OSU), deel IV, nr. 1949.
14. A.J. van der Aa, Biografisch Woordenboek der Nederlanden, deel I, Haarlem 1852, pag. 266. De nummering van de diverse Gijsbrechts is in deze publicatie onjuist.
15. A.M. Fafianie, 'IJsselsteinse stadsmuur, beproefd weerbaar', Historische Kring IJsselstein (1989)50/51, pag. 222.
16. Leiden, Universiteitsbibliotheek, collectie Bodel Nijenhuis (LBN), inv. nr. Port. 313-111 Nr. 2.
17. Haarlem, Teylers Museum, inv. nr. 0**35 en Amersfoort, Museum Fléhite (AMF), inv. nr. AC 11-88-1.
18. Toonneel der steden van Holland, Westvriesland, Utrecht, Amsterdam 1652, pag. T verso.
19. FAvS band IX nr. 23, folio 25 verso.
20. H. Hardenberg, 'Pasqualini, architecte Bolonais, aux Pays-Bas (1530- 1548)', in: Studi in onore di Riccarde Filangieri, vol. 11, Napels 1959, pag. 386.
21. R. Meischke en F. van Tychem, 'Huizen en hoven gebouwd onder leiding van Anthonis I en Rombout II', in: H. Janse et al., red., Keldermans. Een architectonisch netwerk in de Nederlanden, Den Haag 1987, pag. 134 en 135.
22. FAvS band IX nr. 23, folio 22 recto.
23. FAvS band IX nr. 23, folio 21 verso.
24. Volgens een gewassen pentekening uit 1727, toegeschreven aan Abraham de Haen de jonge (1707-1748), Rijksarchief in Utrecht (RAU), top. atlas inv.nr. 1998-1 en een ingekleurde tekening met pen en penseel uit 1727 van dezelfde tekenaar, AMF, inv.nr. 11-85-1.
25. Volgens een tekening in pen en penseel in grijs uit 1731 van Cornelis Pronk (1691-1759), AMF inv.nr. 11-85-2.
26. Volgens een tekening in pen en penseel in grijs uit 1744 van Jan de Beijer (1703-ca. 1785), AMF inv.nr. 11-89-1.
27. De tekeningen bevinden zich in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist (RDMZ).
28. De bladzijdenummering is niet oorspronkelijk, zij is later in potlood toegevoegd.
29. Deze D-vormige toren had aan de noordoostzijde een gekanteelde trapgevel.
30. Bedoeld is een steunbeer.
31. De zin is in de tekst niet afgemaakt.
32. Dit is blijkbaar een vroege vermelding van moerbalken en kinderbinten, want in het bouwkundig woordenboek staat dat de termen 'moerbalk' en 'kinderbint' in deze zin pas sinds XIX worden gebruikt. E.J. Haslinghuis, Bouwkundige termen, Utrecht/Antwerpen 1986, pag. 251.
34. Het aantal is niet ingevuld.
34. Opmeting door Adolph Mulder in 1887 van het 'kasteel te IJsselstein, plan van de 2de verdieping', tekeningenarchief RDMZ, inv.nr.(?) 15987.
35. H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam 10(1982)38: De warmte beschouwd deel 2, Amsterdam 1982, pag. 375. Zantkuijl behandelt in dezelfde aflevering op pagina 368 een Engelse schoorsteen, maar dan gaat het om een insluithaard, bedoeld voor een stookplaats met mantel en boezem en daar is hier geen sprake van.
36. De tekst tussen { } is in de oorspronkelijke tekst in margine toegevoegd.
37. Deze ommuring was in 1887 nog geheel aanwezig.
38. Rijksarchief in de provincie Utrecht (RAU), archief De Beaufort, inv.nr. 1548.
|