Inleiding
In
het Algemeen Rijksarchief te Den Haag bevindt zich een bundel rekeningen
onder de titel: 'Reparatiën en fortificatiën'.
De inhoud ervan bestaat uit een aantal rekeningen betreffende herstellingen
en gedeeltelijke of gehele nieuwbouw van kastelen. Het is interessant
om aan de hand van enkele van deze rekeningen een beeld te schetsen
van de bouwwereld aan het einde van de Middeleeuwen. Dit hebben
wij gedaan in de vorm van een scriptie voor ons kandidaatsexamen
aan de afdeling bouwkunde, sectie Restauratie. Het volgende artikel
is ontleend aan deze scriptie en beschrijft de bouw van een nieuw
kasteel te Schoonhoven in de jaren 1524/1525. De rekening is afkomstig
uit het archief van de Grafelijkheidsrekenkamer (nr. 5008) en bevat,
naast de rekening van Schoonhoven ook een rekening en twee deelbestekken
van de bouw van de Blauwe Toren te Gorinchem.
Het kasteel aan de Zevender ▲
Schoonhoven
heeft twee kastelen op haar grondgebied gehad; het kasteel aan de
Zevender en het kasteel aan de Lek. Het eerstgenoemde, aan de rivier
de Zevender, lag aan de noordoostzijde van de stad. Over dit kasteel
is vrijwel niets bekend; afbeeldingen ontbreken. Ook op oude kaarten
staat het niet aangegeven omdat het kasteel rond 1540 gesloopt is
en de oudste kaarten van later datum zijn, namelijk uit 1552 van
Pieter Sluyter, en uit ca. 1560 van Jacob van Deventer. Sluyter
duidt het kasteelterrein nog wel aan op zijn kaart met de omschrijving
'dat oude slot'.
Het
kasteel wordt voor het eerst vermeld in de Rijmkroniek van Melis
Stoke. Hij beschrijft hierin de belegering van het kasteel in 1300
en 1304. Bij een reparatie in 1399(1) wordt gesproken over de 'oude vierkante toren'. Dit zou een
donjon uit de tijd van de heren van Cats of van de Lede kunnen zijn.
De Rijmkroniek noemt Nicolaes (II) van Cats als stichter van het
kasteel. Het ligt echter meer voor de hand dat dit Jan van Lede
is geweest. Deze verwerft in de eerste helft van de 13de eeuw een
omvangrijk gebied tussen de Lek en de Hollandse IJssel. Het gebied
waar het riviertje de Zevender in de Lek uitmondde zal, uit strategisch
oogpunt, een goede plek zijn geweest om een kasteel te bouwen. Van
hier uit kon het gehele gebied beheerst worden.
Het
is mogelijk dat de naam Schoonhoven is terug te voeren op de aanwezigheid
van een 'hof' in deze stad.(2) Rond
1312 wordt het kasteel door Jan van Henegouwen herbouwd en waarschijnlijk
uitgebreid; het bevond zich in vervallen staat na de belegeringen
van 1300 en 1304. Stukken over deze ingrijpende verbouwing zijn
niet bekend, wel worden werkzaamheden aan het kasteel genoemd in
rekeningen uit de tweede helft van de 14de eeuw van Jan en Guy van
Blois, de zogenaamde Bloise rekeningen. Deze werkzaamheden betreffen
slechts reparaties en kleine wijzigingen in het plan. Hoewel er
uit deze rekeningen enige gegevens te halen zijn over het kasteel,
is het onmogelijk om aan de hand hiervan tot een verantwoorde reconstructie
te komen. Ook archeologische opgravingen op het terrein zouden weinig
opleveren, omdat bij het aanleggen van de wallen de ondergrond teveel
omgeploegd is.
Het
belangrijkste deel van het kasteel was namelijk kennelijk het 'huis';
een gebouw dat door vier torens werd geflankeerd. Hierin bevonden
zich o.a. de kapel, de 'harnasch kamer' en 'mijns joncheren
camer'. Ook was er een voorburcht met stallen, bakkerij, slachterij
en melkerij. Zowel de voorburcht als het huis waren door water omgeven.
Buiten dit gebied stonden nog een duifhuis en een valkhuis. De hoofdtoegang
lag aan de stadszijde, namelijk aan het marktveld; een tweede toegang
bereikte men via een brug over de Zevender. De laatste staat aangegeven
op de kaart van Guicciardini. Op de kaart van Pieter Sluyter staat
naast de brug nog een poortgebouw. Dit is waarschijnlijk de, in
de Bloise rekeningen genoemde, veldpoort. Vanaf de noordzijde kon
men ook op de voorburcht komen, in 1364 wordt althans de valbrug 'an die poerte te Hoflande' vermeld.
In
de zomer van 1518 branden zowel de stad als het kasteel grotendeels
af. Tot 1532 worden er hier en daar wat reparaties aan het slot
uitgevoerd ten behoeve van een huisbewaarder. In 1522 wordt er echter
al gesloopt om stenen te verzamelen voor het nieuw te bouwen kasteel.
De ruïne wordt in 1540 op verzoek van het stadsbestuur in opdracht
van Karel V geheel afgebroken.
Het kasteel aan de Lek ▲
Nadat
het kasteel aan de Zevender door brand grotendeels verwoest was,
gaf Karel V opdracht om een nieuw kasteel te ontwerpen. Dit ontwerp
werd uitgevoerd door Rombout Keldermans die het nieuwe kasteel situeerde
in de zuidoosthoek van de stad, aan de rivier de Lek. In dit bouwwerk
zou de Langerakkerpoort worden opgenomen. Van dit ontwerp is een
schets bewaard gebleven, gedateerd 11 juni (15)24 (zie boven).(3)
Uit
de rekeningen blijkt dat de bouw begonnen is op 3 april 1524(4) en in een brief van 17 juni 1526 schrijft Rombout
Keldermans aan de kastelein Floris van Egmond dat de werkzaamheden
vlot verlopen en dat de volgende dag met het heien zal worden begonnen.(5) In 1527 worden nog vier huisjes afgebroken omdat deze
plaats moeten maken voor het kasteel. Na dit jaar wordt niets meer
over de bouw vernomen.(6) In een
ruilovereenkomst uit 1527 waarbij het oude kasteelterrein aan de
Zevender is betrokken, wordt gesteld dat dit terrein beschikbaar
moet blijven om 'een ander Kasteel of Sterkte te doen maken'.(7) Deze bepaling wijst erop, dat in 1527 de bouw van
het kasteel aan de Lek inderdaad definitief was stilgelegd.
De rekening ▲
De
inleiding tot de rekeningen geeft beknopt het onderwerp weer en
vermeldt de opdrachtgeefster, Margaretha van Savoye, de landvoogdes,
en degene die namens haar de leiding over de bouw heeft: meester
Passchier Vierling. Hij is tevens verantwoording schuldig over de
rekening aan de rekenkamer van Holland.
'Eerste
rekeninghe van meester Passchier Vierling, secretaris der keyserlycke
maiestat ende zijn ontfanger generael, van alle den wercken ende
reparacien van steden, huysen, sloten ende fortiessen van zijnen
lande herwaertover, die hij doet in de rekencamere van Hollandt
achtervolgende den heren (?) van zijnder commissie in date van den
XXe dach van meye int jaer XVc twee ende twintich, daer aff die
copie autentigue hier voeren van woerde tewoerde gescreven staet.
Ende dit ter cause van den wercken ende reparacien ghedaen also
wel aen den groten blauwe torre tot Gorchem, de welcke bij ordonnantie
van mijnder gevrouwe die eertshertoghinne van Oistenrijc, hertoginne
van Bourgonigue ende douagiere van Savoien, regente ende gouvernante
ende advise van mijnen heere den grave van Hoochstraten, stadthouder
generael van Hollandt, Zellandt ende Vrieslandt ende den luyden
van der financien van den blauwe wercke opwerts met witten steen
ghemetsselt ende voirts getemmert ende met leydaecke volmaeckt es
als van den reparacien en gelijcke wercken ghedaen omme die fondamenten
van eenen nyeuwen slote ende huyse tot Schoonhoven, twelcke bij
ordonnantie als voeren ende advise van mijnen heeren den grave van
Buren ende Hoochstraten voirscreven geleit ende ghemaect worden
op die ryviere ende strom van der Lecke verlatende ende abandonnerende
dat oude slot, midts dat tnyeuwe slot dat dienen sal op die Lecke
voirscreven totter deffensie ende verzekerthede van den voirnoemde
lande van Hollandt dan terplaetsen daert eerst gestaen heeft ende
dit sich hem den voirnoemde XXen dach van meye XVc XXII date van
den commissie dat dese voirnoemde wercten ende reparacien begonsten
geconcipieert te worden ende voirtganc te nemen totten VIen dach
van november int Jaer XVc vijff ende twintich. Dat die voirscreven
werctien geschorst waeren ende stille stonds verbeydende die nyeuwe
saisoen van den toecomende tijde de welcke rekeninghe ghemaect wordt
in ouden schellinghen ende penninghen van viertich grootten vlaems
elc pondt.'
De
in deze inleiding genoemde 'copie autentique' is een franstalige
inleiding tot de rekeningen. Na de inleiding worden de ontvangsten
opgesomd. Een gedeelte hiervan komt uit de verkoop van afbraakmateriaal
en restanten, maar het leeuwendeel is afkomstig van de rentmeester
van 'Zuythollandt' (Claes Cobel), de rentmeester van 'Kermerlandt' (Adriaen Stalpaert) en de ontvanger van de financiën van de
keizer (mr. Jan Micault). Er is ook een klein bedrag afkomstig van
het dorp en heerlijkheid van 'Jaersvelt' bij Schoonhoven.
Het
totaal der ontvangsten bedraagt 12856 pond en 12 schellingen. Na
de ontvangsten volgen eerst de uitgaven die betrekking hebben op
de bouwactiviteiten te Gorinchem. Het laatste deel van de rekening
betreft de bouw van een nieuw slot te Schoonhoven.
Zij
is in kleinere stukken onderverdeeld waarbij in elk deel staat geschreven
wat er in een bepaalde week plaatsvond en wat er werd uitgegeven.
De 'weken' tellen niet allemaal evenveel dagen; waarschijnlijk komt
dit door het grote aantal heiligendagen waarop men niet werkte.
Bij de beschrijving van deze rekening zal niet elke dag van de week
worden genoemd, om al te veel herhaling te voorkomen.
De
rekening begint als volgt:
'ander
vuytgeven bij desen voirscreven ontfangher gedaen tot Schoonhoven
omme twerck ende fondeerssel van eenen nyeuwen huyse ende slote
dwelcke bij ordonnantie van mijnder genedigen vrouwe, die eerthertoghinne
van Oistenrijk, douagiere van Savoyen, regente ende gouvernante
ende advise van mijnen heeren den graven van Buren ende van Hoochstraten,
stadthouder generael van Hoellandt, Zeelandt ende Vrieslandt, begonste
gheleyt te wordenne op die rijnnere ende stroom van der lecke den
eersten aprilis int jaer XVcXXIIII voir paesschen inder mainden
hier naer volgende'.
De
eerste activiteiten betreffen het onderzoeken van de bodem door
middel van grondboringen: 'betaelt Jan Wairt, temmerman, van
vier daghen dat hij met zijnen instrumenten gewrocht heeft in de
voirscreven weke omme te helpen boren den grondt van den fondamenten,
daer men den eersten torre van den voernoemde casteele setten zoude
ende te weten wat grondt dat men daer vinden zoude'.
Vanaf
drie april beginnen gravers uit o.a. Schoonhoven, Nieuwpoort en
Lopik met het graven van de funderingsput. Dit graafwerk duurt voort
tot ongeveer half augustus. De grond wordt al snel erg 'slijckich',
zodat men een schuit met zand laat komen, welk zand men strooit
op de looproute waarover men de uitgegraven aarde wegbrengt. Een
van de twee kuilen die voor de buitenste torens worden gegraven,
stort in door de druk van het water en stroomt vervolgens vol. De
arbeiders die deze kuil gegraven hebben worden ontslagen.
De
werktijden worden in deze rekening uitgedrukt in dagen en schoften.
Onder een schoft verstaat men een vierde deel van een werkdag. Er
worden LXXV 'husselen haverstro' gekocht om daarmee de dam
te 'stoppen' die gelegen is bij de eerste toren. Door deze
dam liep een 'waterganck' die waarschijnlijk de oorzaak was
van het instorten van de kuil.
Een
hele week wordt besteed aan het maken van een aanvoerroute voor
steen, afkomstig uit het oude huis. Er worden 'XX busselen rijs' gekocht 'omme die te employerenne aen den hoofden daer men den
ouden steen comende van den ouden huyse over voirde'. Voorts
wordt gekocht 'LIII willighe palen daer tvoirscreven rijs omme
ghevlochten ende getuynt es aen den voirscreven hoofden' en 'VIII barcoenen (rondhout) omme daer op te legghen die horden
ende also die voirscreven steenen over die hoofden te voeren'.
De
constructie bestond kennelijk uit acht palen (barcoenen), die vermoedelijk
twee aan twee in de modder geslagen werden, waar overheen het vlechtwerk
van 'willighe palen' en 'rijs' werd bevestigd. Aangezien
er niet gesproken wordt over schoren of andere manieren van constructieversteviging
lijkt het aannemelijk dat het vlechtwerk zich op maaiveldhoogte
bevond en de palen geheel verzonken waren in de grond. In deze situatie
heeft het woord 'hoofd' de betekenis van een gefundeerde
weg. Kennelijk was de ondergrond zo drassig dat zware wagens met
steen niet zonder meer konden passeren.
Ondertussen
wordt er gegraven in de steeds modderiger wordende kuil. De houten 'opganghen' uit de kuil waarover men de uitgegraven aarde
met kruiwagens wegvoerde, worden beslagen met 'hecscheyden' om het lopen te vergemakkelijken. Wanneer de wateroverlast te erg
wordt koopt men twee nieuwe pompen met dubbel gereedschap in Rotterdam.
Ten behoeve van deze pompen worden houten stellingen gemaakt. Er
is een wal gegraven liggende voor de 'langeracxe' poort 'omme
aldus daer te moghen brenghen calc zavel ende andere dinghen'.
De kalk wordt gelegd op de plaats waar het 'vleerhuysken' stond. Dit huisje is voor dit doel afgebroken en ergens anders weer
opgebouwd. De betekenis van het volgende fragment uit de rekening
is niet helemaal duidelijk: 'betaelt twee groote voervaten off
pijpen jegens omme op malcanderen te stellene in den voirscrevenen
cuyl omme daermede te vervangenne een ouder die vuyten gronde van
den cuyle opspangende'. Kennelijk betreft het hier een afvoerbuis,
die uit kleinere onderdelen was samengesteld. Mogelijk vervult deze
buis een functie bij de afvoer van water.
In
de rekening van de achtste week wordt Rombout Keldermans, de bouwmeester,
voor 't eerst genoemd. Hij geeft instructies aan de gravers. Om
de uitgegraven aarde te vervoeren gebruikt men naast kruiwagens
ook 'botten', een soort manden. Om deze botten te bekleden
wordt grof linnen besteld: 'XIIII ellen grof lijndewaet'.
De arbeiders die met deze manden de aarde vervoeren werden 'botdraghers' genoemd. Elke arbeider die 's morgens naar het werk toe kwam, moest
worden ingeschreven door een soort opzichter, die ook in de gaten
hield of men niet van zijn werk wegliep. Gemiddeld waren er steeds
zo'n veertig à vijftig mensen werkzaam bij het graafwerk
in de bouwput.
Door
de timmerlieden is er gewerkt aan de 'putgalghe daer men water
mede opput dienende totten calcke aen de heynninghe daer den voernoemde
calc aen leyt'. Bij dezelfde timmerlieden wordt materiaal gekocht
om de, pompen en de putgalg te repareren: 'zekere plancken VI
pont peck een mengel een pondt mosch al tesamen verbesicht ende
verwrocht aen de goten van den pompen ende putgalghe voirnoemd'.
Ook wordt wel materiaal gebruikt dat uit het oude huis is gesloopt
zoals uit het volgende fragment blijkt: 'van de cappe van den
ouden huyse aff te breken aen XIX cassijnen vuyten zelven ouden
huyse breken als aen den pompen zo te verstellen reperen als anderssins'.
Vanaf
de twaalfde week krijgt men te kampen met een geldgebrek. Regelmatig
wordt er een gezworen bode op bevel van de heer van Moerkerken naar
de graaf van Hoogstraten gestuurd om geld te vragen waarmee de arbeiders
uitbetaald kunnen worden.
De
overlast van het water wordt mettertijd steeds erger. Vele arbeiders
worden aan de twee pompen te werk gezet, omdat 'in den voirnoemde
cuyle vele aderen opspronghen ende datter noch vele, waters was'.
Regelmatig moeten de pompen hersteld worden omdat zij 'dicwijlen
breken ende ontstetten'. Er wordt dag en nacht door gepompt.
De rekeningen uit deze weken betreffen voornamelijk de aankoop van
nieuwe onderdelen en reparaties aan de pompen. Begin augustus wordt
een aanvang gemaakt met het heien. De 'nyewe heye' wordt
gemaakt van 'blocken, een rat, II balcken van XL voeten ende
ander hout'. Er wordt geheid met een 'reep'.
Meester
Rombout Keldermans stuurt een meester metselaar uit Bergen, Hubrecht
Fredericx zn, naar het werk 'omme den temmerluyden te wijsen
en te beweghen hoe dat zij die pijlen naar vuytwijsen der patroone
heyden zouden'. Deze 'pijlen' zijn palen van voornamelijk
beukenhout, daarnaast werd ook wilgenhout gebruikt. Ze zijn aan
de onderkant gescherpt om het helen te vergemakkelijken.'Wezels' hout wordt gezaagd om daarmee de 'bedde te leggen' van het
fundament. Met deze balken wordt waarschijnlijk het raamwerk gemaakt,
waarbinnen de palen worden geslagen en (of) de hier overheen gelegde
houten 'vloer', die als ondergrond dient voor het metselwerk.
Op 10 oktober beginnen de metselaars met het opmetselen van het
fundament. De hiervoor benodigde baksteen is afkomstig van het oude
huis. De stenen zijn daar ter plaatse schoon gebikt en geteld, men
komt op een totaal van 361.000 stenen. Ze worden met wagens naar
het nieuwe werk gebracht.
De
rekening vermeldt verder dat er 110 'karren zavels' van Mechelen
naar Schoonhoven worden gebracht. De term 'karren' duidt
de hoeveelheid zavel aan, niet het vervoermiddel. De zavel werd
namelijk per schip aangevoerd. Enkele arbeiders worden betaald 'van
dat zij den zavel die de voirscreven geldersman ende claes kyel
gebrocht hadden onder ende boven den voirnoemde brabantssche calcke
gecroden hebben'. Uit Gorinchem komt een vracht van 125 tonnen 'terras'. De 'terras' (tras), gemalen tufsteen, wordt
aan de mortel toegevoegd, omdat deze tijdens de binding het overtollige
water aan de specie onttrekt.
Het
loopt nu tegen eind oktober. De belangrijkste activiteit op de bouwplaats
is het opmetselen van de fundamenten waartoe Rombout Keldermans
enkele metingen verricht. Toch moet men zich zo langzamerhand gaan
voorbereiden op de komende winter. Het werk zal dan stil komen te
liggen, omdat het niet mogelijk is te metselen wanneer er kans is
op vorst. De nog niet verharde specie zou kapot vriezen. Het metselwerk
wordt waarschijnlijk afgedekt, misschien met het riet dat, zoals
in de rekening vermeld staat, van het oude huis wordt gehaald en
gebonden. Hout en planken worden afgevoerd. Een van de laatste uitbetalingen
betreft Claes Peters zn, opperman, 'van dat hij den calc, terras
ende zavel met zijnen cruywaghen op eenen hoop heeft gevoerd naar
het vuytscheyden van den mettsselaers vuyten voirnoemde wercke omme
te bet den voirnoemde calc terras ende zavel te moghen bewaren jegens
den toecomende saisoen'.
Er
is geen bouwrekening van later datum bekend.
Tot slot ▲
Volgens
Van Berkum(8) 8 werd bij werkzaamheden
aan de stadswallen (waarschijnlijk begin 18de eeuw) een restant van
de fundering van een ronde toren teruggevonden. Van Berkum meent dat
het hier gaat om een overblijfsel van één van de muurtorens
van de stadsversterking. Dit zou de toren Nieuw Slijkenborch zijn,
die zowel op de kaart van Jacob van Deventer als op die van Guicciardini
(zie afbeelding rechts) staat aangegeven. De toren ligt aan het einde
van de Korte Dijk, vóór de stadsmuur op een eilandje
in de gracht.
Wat
betreft deze toren kan echter eerder gedacht worden aan een restant
van het nieuwe kasteel. Uit de rekeningen betreffende de bouw blijkt,
dat men begonnen is met het bouwen van de buitenste torens. Bekijkt
men de ontwerptekening van het kasteel van Rombout Keldermans met
het noorden boven, dan bevindt de stad zich in de linkerbovenhoek
waar geschreven staat, 'binnen der stadt'. De twee torens
in het midden van de tekening moeten tegen de 'langeracxe' poort gebouwd worden: 'dit is die oude porte ende daer salmen
binnen ende buyten een ronde torre maken'. Met de twee buitenste
torens worden dus de zuidelijke torens bedoeld, die op een afstand
van ± 5,5 meter buiten de stadsmuur liggen.
Het
is bekend dat er aan één van de twee torens is gemetseld,
waarschijnlijk was dit de toren die het dichtst bij de stad lag.
Wanneer de kasteelplattegrond (op schaal) geprojecteerd wordt op
de stadsplattegrond en deze vervolgens wordt vergeleken met de kaarten
van Jacob van Deventer en Guicciardini, dan blijkt dat de bedoelde
toren ongeveer op dezelfde plaats ligt als waar de twee laatstgenoemde
tekenaars ook een toren aangeven. Of de toren er zo uitgezien heeft
als Guicciardini hem tekent is niet bekend. Ook de naam 'Nieuw
Slijkenborch' kan een aanwijzing zijn. Volgens de rekening was
de bouwput erg 'slijkich', er moest continu gepompt worden.
Het klinkt dan aannemelijk om te veronderstellen dat de bevolking,
toen het kasteel niet afgebouwd werd. het enige stukje schertsend
Nieuw Slijkenborch heeft genoemd.
Delft,
voorjaar 1983
Enigszins
gewijzigd: Nijmegen, maart 2002
Gepubliceerd
in: Castellogica I(1983)2, blz. 32-38.
Noten ▲
1. Algemeen Rijksarchief te Den Haag (A.R.A.), Archief van de
Grafelijkheidsrekenkamer, inv.nr 1697.
2. J. C. Visser, Schoonhoven, Assen 1964.
3. A.R.A. Kaartenafdeling, inv.nr VTH 3352.
4. A.R.A. Grafelijkheids rekenkamer 5008.
5. A.R.A. Archief Domeinen van Nassau II4 , reg. brieven 176.
6. A.R.A. Grafelijkheids rekenkamer 2376 f.
7. Oud Archief Schoonhoven, inv.nr 716 en 717.
8. H. van Berkum, Beschrijving der stadt
Schoonhoven, Gouda 1762. |