logo
door Taco Hermans
 
 
 
 

Inleiding(1)

Algemeen wordt aangenomen dat de woon- en zaaltorens in Nederland door de lage adel zijn gebouwd.(2) Het waren de versterkte woonplaatsen van adellijke families met een beperkt grondbezit. Minder vaak was het een centrum van een klein goed dat door een kastelein van een landsvorst of een rentmeester van een rijk edelman werd beheerd.
Hoewel de woontoren in geheel Nederland voorkomt, zijn er duidelijke regionale verschillen waarneembaar voor wat betreft intensiteit en chronologie. Deze verschillen hangen samen met de regionale economische en sociale structuur van de maatschappij.(3) Eén van de kleinere regio’s die een concentratie van woontorens kent is het gebied van de Kromme Rijn in het zuidoosten van de provincie Utrecht. Het gebied wordt globaal begrensd door de Utrechtse Heuvelrug aan de oostzijde, de Lek aan de zuidzijde (dit is de noordelijke tak van de Rijn), de Provinciale weg aan de westzijde en de snelweg Den Haag-Arnhem aan de noordzijde.

Dit gebied behoorde in het begin van de twaalfde eeuw aan drie kerkelijke instellingen: de bisschop en de domproost van Utrecht en de abt van Deutz. In 1122, na de afdamming van de Lek, werd het gebied door de bisschop ontgonnen. Het hart van de ontginning wordt gevormd door de Langbroeker wetering. Haaks hierop vinden we de verkaveling in smalle stroken grond.

Het duurt echter tot de tweede helft van de dertiende eeuw voordat in het gebied op grote schaal kleine versterkte stenen huizen worden gebouwd, voor het overgrote deel woontorens. Er zijn ten minste vijfentwintig woontorens aangetoond. De meeste van de versterkte huizen zijn gebouwd door de plaatselijke grondbezitters, die pas toen tot een zekere welvaart kwamen. Deze boerenfamilies klommen op tot de stand der riddermatigen of hadden die status reeds bereikt. Zij gingen met de ministerialen in het gebied wedijveren in de bouw van woontorens als statussymbool.(4) Deze werden naast de bestaande boerenwoning opgetrokken en hadden geen militair doel. Sommige lagen zo dicht bij elkaar dat men elkaar vanaf de weergang bijna kon toespreken, bijvoorbeeld Walenburg en Sandenburg.

De geografische verspreiding van de versterkte huizen is opmerkelijk. Wanneer we ons tot de woontorens beperken zien we de volgende verspreiding.

Op de oudste cultuurgronden komen ze weinig voor en dan nog bijna uitsluitend aan de rand van de ontginningen Weerdenburg (ca 1225), Oud-Broekhuizen (ca. 1350?), Zuilenstein (ca 1375) en Wayestein (ca 1390)].
Een aantal huizen stond op de waarden direct langs de bedding van de Kromme Rijn [Beverweerd (ca 1260), Duurstede (ca 1260), Rhijnestein (ca 1270) en De Beesde (ca 1400)] en de Rijn [Amerongen (ca 1286) en Lievendaal (ca 1400)] en in de ontginningsgebieden langs Rijn en Lek [Natewisch (ca 1270) en Bergestein (ca 1390)].
Rond Schalkwijk staat Vuylcoop (ca 1300).
De meeste staan echter in Langbroek en de daaraan grenzende ontginningsgebieden: Noordwijk (ca 1300?), Jagenstein (ca 1300?), Walenburg (ca 1250), Zuilenburg (ca 1260), Lunenburg (ca 1280), Hinderstein (ca 1315), Weerdestein (ca 1300), Hardenbroek (ca 1260), Dompselaar (ca 1400), Groenestein (ca 1400) en Rijsenburg (ca 1255-1260). Het merendeel van laatstgenoemde torens staat direct of vrijwel direct aan de Langbroeker Wetering.

Niet alle torens zijn bouwhistorisch onderzocht, deels vanwege het simpele feit dat een deel niet meer bestaat en ook archeologisch niet is onderzocht. Daarnaast voert het te ver hier alle wel onderzochte torens te behandelen. Ik wil daarom slechts een aantal wat nader bekijken.

Over het algemeen zijn de torens, vooral diegene die als een soort lintbebouwing langs de Langbroeker Wetering zijn gebouwd, vrijwel identiek van vorm. Ze zijn gebouwd op een vierkant grondplan van 9 x 9 meter en hebben meestal twee woonlagen boven een kelder. Van deze torens bekijken we eerst Walenburg.

Walenburg(5)

Binnen de torens langs de Langbroeker Wetering vormt de Walenburg een uitzondering, omdat deze toren in twee fasen is gebouwd. De oudste fase uit ca 1250 bestond uit slechts één bouwlaag boven een in oorsprong niet toegankelijke ruimte, de latere kelder. De muurdikte bedraagt 1,2 m en de omvang is 8,1 bij 7,7 m. De toren is als enige langs de Wetering gebouwd op spaarbogen. De torenkamer had aan vier zijden een lichtspleet. Onder deze lichtspleten bevat het muurwerk ankerbalken, een constructie die in Nederland nog maar weinig is aangetoond. Ankerbalken zijn ook toegepast in de grote toren van het kasteel Brederode en in de woontorens Dever en Duurstede. Een stookplaats en waterput ontbraken in deze fase, evenals een trap naar de weergang. Deze laatste zal via een houten trap zijn bereikt. De weergang bevatte een gekanteelde borstwering, die zich nu nog gedeeltelijk aftekent in het metselwerk.
Rond 1300 is de toren verhoogd en zijn twee verdiepingen toegevoegd. Tegelijkertijd werd de kelder toegankelijk gemaakt. De toren kreeg toen een hoogte van 14,6 m. De onderste van de twee toegevoegde verdiepingen was de belangrijkste en hier kwam de nieuwe entree op uit. Deze kwam daardoor hoger te liggen dan bij andere torens in het gebied. Het hoofdvertrek kreeg een stookplaats, de bovenste bouwlaag een uitgekraagd privaat. Ook in de verhoogde toren ontbrak een waterput. De verbinding tussen de twee bovenste verdiepingen ging via een muurtrap. Voor de verbinding met de oude torenkamer werd een trap in met muurwerk uitgehakt, die zo moeilijk toegankelijk was, dat hij bij een latere verbouwing weer is dichtgemetseld.
Zoals bij de meeste torens in dit gebied, is ook bij de Walenburg aan het eind van de middeleeuwen een woonvleugel aangebouwd. De toren is daarbij als herkenbaar bouwvolume gehandhaafd en is dat gebleven tot op de dag van vandaag. De vraag in hoeverre dit bewust is gedaan met het oog op de status van de toren is nog nooit onderzocht. De vraag is of dit überhaupt ooit te achterhalen is. Feit is dat bij een groot deel van de huizen de toren als bouwvolume min of meer is gehandhaafd, behalve bij Hardenbroek, Sandenburg en Beverweerd. Bij de laatste twee is de toren echter pas in de negentiende eeuw verdwenen of opgenomen in een groter geheel.

Rhijnestein(6)

Rhijnestein is eveneens een vierkante woontoren, gebouwd op een kunstmatig eiland en voorzien van een voorburcht met poortgebouw. Er moet nog een tweede voorpoort zijn geweest.(7) De toren kan worden gedateerd in de tweede helft van de dertiende eeuw.
De toren heeft een buitenmaat van 8,50 x 8,50 m en een hoogte tot de weergang van 14,60 m. De muurdikte bedraagt gemiddeld 1,5 m. De toren telt boven een kelder drie verdiepingen plus een zolder en wordt afgesloten met een vierzijdig tentdak.

De kelder is overkluisd met een tongewelf en was in oorsprong niet van buitenaf toegankelijk. In de westwand bevindt zich links naast het venster een kaarsnis. In de noordoosthoek zijn zowel in de vloer als in het gewelf sporen aangetroffen, die corresponderen met een halfronde nis in de noordwand op de begane grond en die doen vermoeden dat we hier te maken hebben met een buiten gebruik gestelde waterput. Ongeveer in het midden van de noordwand zijn de restanten van een stenen spiltrap met houten spil aangetroffen. Op de begane grond kwam deze trap ongeveer boven op de plaats waar zich de oorspronkelijke toegang bevond en nog bevindt. Dit lijkt wat onlogisch en zou nader onderzocht moeten worden

Hoe de verbinding met de overige verdiepingen plaats vond, is niet duidelijk. Gesuggereerd wordt dat de oostmuur mogelijk muurtrappen heeft bevat, omdat er zich hier een groot aantal kasten bevindt.(8) Een muurdikte van ca. 1,30 m. laat echter nauwelijks ruimte voor trappen, zodat het waarschijnlijker is dat er zich houten of gemetselde trappen tegen de muren hebben bevonden.

De westwand bevat op de begane grond en de eerste verdieping een stookplaats. De eerste en tweede verdieping bevatten in de noordwest- en noordoosthoek naar buiten toe in hoogte afnemende overhoekse schietspleten, die het poortgebouw bestrijken. Afgaande op openingen aan de buitenzijde van de toren zijn er vroeger meer geweest.

Het kasteelterrein was en is nog steeds bereikbaar via een poortgebouw. De onderbouw van dit poortgebouw heeft een baksteenformaat die nagenoeg overeenkomt met de baksteenmaat van de woontoren. Dit gevoegd bij het feit dat de noordwesthoek een overhoeks geplaatst schietgat bevat, doet veronderstellen dat ten minste de onderbouw van het poortgebouw uit dezelfde bouwtijd dateert als de woontoren. De poorttoren is in oorsprong gebouwd als vrijstaand gebouw, getuige de, deels verdwenen, steunberen tegen voor- en zijgevels.

De toren heeft tot aan het eind van de negentiende eeuw geheel vrij gestaan. In de jaren 1873-74 is tegen de noordzijde van de toren een nieuwe woning aangebouwd. De grachten zijn toen gedempt. In 1887 is aan de noordzijde van de woning (ten behoeve van de symmetrie) een tweede toren gebouwd.

Beverweerd(9)

In het gebied staan ook een zestal rechthoekige torens. Opvallend is dat zij zich op één na allemaal bevinden aan de rand van het gebied. Beverweerd is één van deze torens.
De toren, met een buitenwerkse maat van 13,5 x 10,3 meter, vormt het hart van het huidige kasteel en is gebouwd rond 1270. De muren zijn ongeveer 1,3 m. dik. Slechts één gevel van deze toren is aan de buitenzijde waarneembaar en dat is de gevel waarin zich thans de huidige hoofdtoegang bevindt. De toren telde boven de kelder twee verdiepingen en was gedekt met een zadeldak. Tijdens een beknopt bouwhistorisch onderzoek in 1958/59 zijn onder meer in de zuidwestelijke gevel op de begane grond en de eerste verdieping doorgangen en kleine vensters aangetroffen.(10) De gegevens zijn echter te summier om meer over de toren te zeggen.
In de loop der tijd is het kasteel uitgegroeid tot een groot complex. De toren is echter duidelijk herkenbaar gebleven en heeft altijd de hoofdentree bevat. Op afbeeldingen uit de zeventiende en achttiende eeuw is te zien dat de toren aan de oostzijde voorzien was van arkeltorentjes. Pas bij een grootscheepse verbouwing in 1836, waarbij de diverse bouwdelen aaneengevoegd werden tot een regelmatig gevormd landhuis met kasteelachtig uiterlijk.

Sterkenburg en Schonauwen

In het gebied staan twee ronde torens, Sterkenburg en Schonauwen. Hoewel beide de indruk wekken een woontoren te zijn, is dat niet zo. Afgaande op de recent archeologisch maakte de toren van Schonauwen deel uit van een rechthoekig kasteel, hoewel dit kasteel vermoedelijk wel ontstaan is uit een achthoekige woontoren.(11) De toren van Sterkenburg is vermoedelijk in een tweede fase toegevoegd aan een polygonaal, vijfhoekige aanleg, die in de tweede helft van de dertiende eeuw kan worden gedateerd en die gelijkenis vertoont met de kastelen van Vianen en Loenersloot, die uit dezelfde tijd dateren. Laatstgenoemde kastelen hebben overigens ook een ronde toren op één van de hoeken.

Duurstede

De toren is in 1984/85 gerestaureerd en daarbij zijn veel gegevens over de bouwgeschiedenis bekend geworden.(12) Duurstede is rond 1260 gebouwd door Zweder van Zuilen. In tegenstelling tot de andere torens in dit gebied, zijn de muren van Duurstede zo’n 2,5 m dik. Het kan niet anders dan dat deze toren een duidelijk militaire functie had, terwijl de andere torens niet meer dan een statussymbool waren.
Duurstede staat wat betreft muurdikte niet op zichzelf. Een familielid van Zweder, Gijsbert, heeft het kasteel Zuilen gebouwd, dat in oorsprong ook bestond uit een toren met een muurdikte van 2,7 m. Andere kastelen die door hen zijn gebouwd zijn onder meer Natewisch, Zuilenburg en Nijeveld, maar deze hebben veel dunnere muren. De Van Zuilens waren geen boeren, maar een familie van ministerialen, die zich, waarschijnlijk door huwelijken, hadden gelieerd aan de oude Utrechtse families Van Abcoude en Van Beusichem. Zij speelden in de tweede helft van de dertiende eeuw een vooraanstaande rol in de Utrechtse politiek en wilden zich opwerken tot dynasten. De Van Zuilens zullen met de bouw van dit soort sterke torens heel andere bedoelingen hebben gehad dan alleen maar een statussymbool. De vraag rijst of we hier dan ook moeten spreken van woontorens. Meer voor de hand zou liggen de Duitse term Turmburg.
Duurstede wijkt ook qua indeling af van de hiervoor genoemde torens. De toren bevatte in oorsprong drie ruimten, alle drie met een koepelgewelf afgedekt. Daarboven was een zolder. De onderste, vrij hoge ruimte was in oorsprong niet van buiten toegankelijk, maar alleen via een, naar wordt aangenomen, rond mansgat in de kruin van het gewelf. Deze ruimte bevatte alleen een hoog aangebrachte lichtspleet en een privaat. De gedachte aan een Burgverlies dringt zich hier op. In de muren van deze onderste ruimte bevinden zich zoals gezegd ankerbalken. Deze zijn bij het inhakken van een toegang in het zicht gekomen.
De hoofdverdieping was slechts bereikbaar via een lange ladder of een tegen de muur aangebrachte trap. Ook deze ruimte was hoog en wel een indrukwekkende 7 m. Deze ruimte bood alle comfort die een middeleeuwer zich wensen kon: een haard, een broodoven, een privaat, een in de muur uitgespaarde bedstee en een waterput. Door al deze voorzieningen was er in de muren geen plaats meer voor het aanbrengen van vensters. Verlichting van de ruimte was alleen mogelijk door de buitendeur open te zetten of via kaarslicht van de kronen die aan het gewelf hebben gehangen of de kaarsen in de kaarsnissen.
De bovenverdieping bevatte een haard en kaarsnissen. De verdiepingen waren onderling verbonden door muurtrappen, ook de zolder was via een muurtrap bereikbaar.
Na 1260, maar nog vóór de vijftiende eeuw, is het gewelf van de bovenverdieping afgebroken of ingestort en vervangen door een houten balklaag. Bij deze wijziging is de muurtrap naar de zolder komen te vervallen. In één van de hoeken is een privaat aangebracht.
In de vijftiende eeuw is de bovenste verdieping afgebroken tot aan de onderzijde van de vensters en opnieuw opgetrokken. Later is de onderverdieping opgedeeld door middel van een tussenvloer. Het koepelgewelf is komen te vervallen en de vloer van de hoofdverdieping verlaagd. Deze situatie is, in gehavende staat, tot op heden bewaard gebleven.

Slot

Geconcludeerd kan worden dat het gebied een hoge concentratie woontorens kende en nog steeds kent. De vierkante exemplaren vertonen een grote gelijkenis en dat geldt ook voor een deel van de rechthoekige torens. De vraag is of dit ook voor de verdwenen torens geldt. Aangezien hier echter nooit enig onderzoek naar is verricht, valt deze vraag niet te beantwoorden. Datzelfde geldt voor de vraag of de bouw van de torens in de tweede helft van de dertiende eeuw kan worden toegeschreven aan een plotselinge bouwwoede. Het is denkbaar dat ten minste een deel van de torens een oudere voorganger heeft gehad, waarschijnlijk in hout of vakwerk, die teruggaat tot de ontginningsperiode.(13) Een systematisch archeologisch onderzoek zou hierover uitsluitsel kunnen geven.

Literatuur

Bullinga 1995
Bullinga, Nicki en Jan Kamphuis, ‘Walenburg’, in: Olde Meierink 1995, blz. 468-471.
Canneman 1989
Canneman, E.A., 1989, Kastelen aan de Langbroekerwetering, Alphen aan den Rijn/Amsterdam.
Van Ginkel-Meester 1995
Van Ginkel-Meester, Saskia en Taco Hermans, ‘Beverweerd’, in: Olde Meierink 1995, blz. 132-137.
Hermans 1995
Hermans, Taco: ‘Rhijnestein’, in: Olde Meierink 1995, blz. 376-380.
Hofman 1904
Hofman, J.H., 1904, Het kasteel Rijnestein, Schalkwijk.
Janse 1961
Janse, H., ‘Werkhoven (U), Kasteel Beverweerd’, in: Nieuwsbulletin KNOB, 6de serie 14(1961)4, kol. 76.
Janssen 1996
Janssen, Hans L. en Taco Hermans, ‘Tussen woning en versterking’, in: Janssen, H.L. et al. red., 1996, 1000 jaren kastelen in Nederland, Utrecht.
Kempen 2004
Kempen, P.A.M.M. van, 2004, ‘Houten. Kasteel Schonauwen (1)’, in: Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 2002-2003, Utrecht, blz. 114-115.
Olde Meierink 1995
Olde Meierink, B. et al. red., 1995, Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, Utrecht.
Spitzers 2004
Spitzers, T.A., 2004, ‘Houten. Kasteel Schonauwen (2)’, in: Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 2002-2003, Utrecht, blz. 115-119.
Top 1986
Top, R..J., ‘De Donjon van Kasteel Duurstede. Speurtocht naar de oorsprong’, in: Castellogica I (1986), blz. 173-184.
Wit 1988
Wit, P.S.A. de, 1988, Woontorens in zuidoost Utrecht, in: Tussen Rijn en Lek  22(1988) nr. 1, blz. 8-31.

Noten

1. Dit artikel is gebaseerd op eigen onderzoek tussen 1990 en 1998. Het is geschreven in 1998 voor een congres van het Wartburg-Gesellschaft en is in 2004 in het Duits in druk verschenen in: Büren, G. von, H.-H. Häffner und G.U. Grossmann, red. 2004, Burgen und Schlösser in den Niederlanden und in Nordwestdeutschland, München/Berlin. Het is hier in vrijwel ongewijzigde vorm weergegeven en is alleen geactualiseerd waar het kasteel Schonauwen betreft. De resultaten wijken op enkele punten af van een artikel dat eerder in dit tijdschrift stond (Wit 1988). De schrijver is bezig met een promotieonderzoek en hoopt te zijner tijd op een aantal punten dieper in te gaan.

2. Janssen 1996, blz. 95.

3. Ibid.

4. Ibid.

5. Bullinga 1995.

6. Hermans 1995.

7. Hofman 1904, blz. 80.

8. Canneman, 1989, blz. 31-34.

9. Van Ginkel-Meester 1995.

10. Janse 1961, kol. 76.

11. Kempen 2004 en Spitzers 2004.

12. Top 1986.

13. Janssen, 1996, blz. 95.